zaterdag 26 januari 2013

Waterscheiding in het Hoger Onderwijs

Je kunt momenteel duidelijke tendenzen aftekenen in het Hoger Onderwijs: er zijn scholen die snijden in hun opleidingen, heldere, studeerbare programma's neerzetten, met een strenge norm komen , een goed begeleidingsprogramma opzetten. Denk aan Fontys, Hogeschool Rotterdam, InHolland. De opleidingen van deze scholen zullen zonder veel extra moeite geaccrediteerd worden. Ze zullen niet meer, zoals vroeger, vlak voor de accreditatie noodverbanden moeten aanleggen om aan te kunnen tonen dat de opleiding heus wel goed is. Hun opleiding is simpelweg in orde, en dat hoeven ze enkel maar te laten zien.

Maar er zijn ook instellingen die weinig keuzes maken. De affaire met de alternatieve afstudeertrajecten, de nieuwe WHW, het nieuwe accreditatiestelsel, deze scholen laten het aan zich voorbij gaan. Ze doen een beetje dit, een beetje dat. Deze scholen zullen straks om aan de prestatienormen te kunnen voldoen, studenten door de eindstreep gaan slepen, met alle middelen die voorhanden zijn. En dan 'god zegene de greep' de accreditatiecyclus ingaan.

Bij hen gaan de accreditaties dan nog wel zoals ze vroeger soms gingen: er worden noodverbanden aangelegd, en er moeten snel nog allerlei veranderingen worden doorgevoerd. In noodtempo worden er dan verstrekkende besluiten genomen. Meestal per direct, wat echter in strijd is met de WHW (omdat het programma en de examens dan afwijken van hetgeen ligt vastgelegd in het Onderwijs- en examenreglement). Deze maatregelen hebben soms ook een flink negatieve invloed op de kwaliteit van het werk op de werkvloer, omdat er nu eenmaal maar veertig (in de praktijk zestig) uren in de werkweek van een docent zitten...

Maar in het nieuwe accreditatiestelsel kom je hiermee niet (meer) weg. In het nieuwe accreditatiestelsel moet je ook aantonen dat wat je beweert ook daadwerkelijk gedaan wordt:

Een goede opleiding heeft een degelijk studieprogramma dat in een helder onderwijs- en examenreglement beschreven staat. Een goede opleiding wordt regelmatig met de studenten en het bedrijfsleven geëvalueerd. De opleiding heeft een helder competentieprofiel en een goede BOKS (body of knowledge and skills), er is een duidelijk overzicht van de examens, die ook kwalitatief in orde zijn. Er is een examencommissie die daadwerkelijk toezicht houdt op het eindniveau en op het niveau van de examens, en er is een goed functionerende opleidingscommissie. Tot slot moet je aantonen dat het gerealiseerde niveau in orde is, met andere worden dat de studenten inderdaad kennen en kunnen wat je beloofd hebt in je competentieprofiel.

Maar met noodverbanden en noodbesluiten kun je onvoldoende scripties uit het verleden niet ineens voldoende maken.... Je ziet dan ook steeds meer opleidingen niet door de accreditatie komen. Momenteel zijn het er dertig, maar een flink zit nog in de pijplijn, getuige de oproep op de website van Van Deursen Onderwijsgroep, aan opleidingen die in een hersteltraject zitten.

En hoewel het natuurlijk nooit te laat is, heb ik toch de indruk dat er instellingen zijn die de boot gaan missen. Ik verwacht een waterscheiding in het Hoger Onderwijs.

Het Hoger Onderwijs gaat selecteren aan de poort

Het hoger onderwijs gaat selecteren aan de poort. Opvallend is dat juist de populaire studies vooraan staan om mee te doen: business en rechten. Ze willen niet zozeer minder studenten, maar een ander soort studenten.

Zie: Aantal bacheloropleiding dat wil selecteren is verdubbeld.

Ik denk dat het een prima maatregel is. Juist bij de populaire opleidingen zie je een groot aantal studenten dat uitvalt. Sommigen hebben de zwaarte van de studie onderschat, anderen willen graag manager worden, maar hebben niet zoveel zin in theorievakken. Maar om te kunnen slagen moet je veel met de neus in de boeken zitten en hard werken. Sommigen valt dat tegen! Een uitval van 50% of hoger is bij bussinessopleidingen niet uitzonderlijk.

Selectie is nodig, omdat een schooldiploma alleen geen inzicht geeft in motieven om aan een studie te beginnen. Bovendien komen er in het HO studenten met verschillende diploma's, die niet allemaal evenveel inzicht geven in het kennen en kunnen van de student. Van een havo'er weet je zo'n beetje wat ze kunnen. (Ze kunnen bijvoorbeeld redelijk Engels spreken, maar ze kunnen geen Nederlandse samengestelde zinnen op papier krijgen). Van een mbo'er is dat al een stuk lastiger te bepalen, gezien de grote verschillen tussen opleidingen en ook verschillen in kwaliteit van MBO's. En wat dacht je van een middelbareschoolopleiding in Zimbabwe, afgesloten op nivo A? Of een bacheloropleiding Business in China?

De eeuwige vraag blijft hoe je de studenten dan kunt selecteren. Motivatiebrieven? Cijfers misschien? Hobbies en achtergrond? Een assessment , een portfolio? Nederlandse universiteiten geven aan hierop te gaan selecteren. Maar misschien moeten we over de grenzen gaan kijken, naar instellingen van hoger onderwijs die al ervaring hebben met selectie aan de poort. Mijn zoon doorliep onlangs een selectieprocedure voor een studie in Oxford. Die omvatte onder andere een motivatiebrief, een aanbeveling, een schriftelijke toets op het consultaat, en een gesprek in Oxford zelf. Dat is nogal wat!

Nu hebben veel instellingen voor hoger onderwijs wel al ervaring met selectie. De buitenlandse studenten die van buiten de EU komen, worden namelijk nu al geselecteerd. De ervaringen tot nu toe wijzen er op dat motivatiebrieven in ieder geval weinig inzicht geven. Met de studenten zal in ieder geval een persoonlijk gesprek gevoerd moeten worden.

Wat je met deze maatregel niet tegengaat, is het probleem van de gekochte diploma's. Een van mijn Pakistaanse studenten vertelde mij eens trouwhartig dat hij geen Pakistanen kende die niet zonder valse diploma's hier een studieplek hadden weten te verwerven. Een Bulgaarse student vertrouwde mij even trouwhartig toe dat in zijn land 'alles te koop' was, ook diploma's.

Onlangs was er op de Nederlandse televisie een hartverscheurende documentaire over nepscholen in China, die arme boeren veel geld aftroggelden om hun kinderen een bussinessopleding te bieden, met gegarandeerd Bachelordiploma. Het bleken fakeopleidingen te zijn: de docenten gaven les door Wikipedia op te lepelen.

Degene die de studenten werfde schaamde zich zo, dat hij iedere keer snel uit de steden vertrok, waar hij geworven had. Je zag een jongen die aan zo'n opleiding was afgestudeerd jammerlijk falen in zijn met veel moeite bemachtigde baan, omdat hij een aantal basisvaardigheden niet bezat. Hij moest excelsheets invullen en dat kon hij niet. De ouders zaten diep in de schulden, maar deze jongen slaagde er niet meer in een baan te vinden.

Nu is de trieste realiteit dat wij ook buitenlandse studenten in onze klassen hebben die niet de kennis en vaardigheden hebben die we op grond van hun vooropleiding van hen kunnen verwachten. Let op, ik zeg NIET dat veel van onze buitenlandse studenten binnen zijn gekomen met valse diploma's.

Ik maak me ernstig zorgen om de hoge uitval onder bepaalde groepen studenten. Dat heeft een grote impact, ten eerste op henzelf. Maar ook op docenten en medestudenten. En tegenwoordig blijven zelfs de schoolbesturen niet ongedeerd, die immers prestatieafspraken hebben gemaakt en straks afgerekend gaan worden?

Wellicht hebben we daar de mogelijkheid tot selectie aan te danken. Dank zij de prestatieafspraken, gaan nu de instellingsbesturen zelf de pijn voelen van de soms moeilijke situatie op de werkvloer. En zie, er gebeurt wat!

woensdag 9 januari 2013

Evaluatie Wet versterking besturing

Onlangs stuitte ik op een Powerpointpresentatie van een workshop die werd gehouden op de Studiedag Facta op 9 oktober 2012. De workshop "Kunt u de waarde van uw diploma's garanderen?" werd gegeven door een medewerker van de NVAO en een medewerker van de Onderwijsinspectie. Ik was zelf helaas niet bij de workshop aanwezig. Tijdens de workshop werden de werkverdeling en toepassingsgebieden van beide organisaties uitgelegd en tegen elkaar afgezet. Vervolgens werd er gediscussieerd over een aantal stellingen.

Ik ben erg enthousiast over deze presentatie: de belangrijke kwestie van de diplomawaardigheid wordt op een eenvoudige manier ingekaderd en de stellingen geven veel stof tot nadenken. Eén van die stellingen luidt:

"Binnenkort vindt evaluatie van de Wet versterking besturing plaats. Sinds deze wetswijziging heeft de examencommissie een zwaardere taak. Wat zou u graag onderzocht zien? Op welke vragen wilt u een antwoord?"

Over deze stelling heb ik een tijdje nagedacht. Ik kwam op de volgende evaluatiepunten:

- Ik zie om me heen dat ondanks de wet en ondanks de Handreiking, niet alle examencommissies voldoende tijd krijgen hun taken goed uit te voeren, waardoor bepaalde wettelijke taken niet gedaan worden, of niet volledig.

- Ook zie ik dat niet alle examencommissies een goede samenstelling hebben. Nog steeds bestaan sommige examencommissies uit leden die niet tot de inhoudelijke kern van het onderwijsgebied behoren waarover de examencommissie moet oordelen, waardoor het toezicht op de kwaliteit van de examens niet goed uitgevoerd kan worden. Cru gezegd: het zijn soms de docenten uit de marge van de opleiding die gevraagd worden voor de examencommissie. De examencommissie kan zelf een profiel opstellen van de examencommissie als geheel (hoeveel leden, welke kennis is nodig, wel/geen extern lid, etc) en bij iedere wijziging en uitbreiding dit profiel als uitgangspunt nemen. Toch blijft dit mijns inziens een knelpunt.

- De WHW zegt in artikel 7.12: "2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad." Het opstellen van het OER is een verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Maar wat als de OER niet in orde is?Wat kan de examencommissie dan doen? Er is dan geen grond om een diploma uit te geven, maar ook geen grond om die NIET uit te reiken. Dit is des te relevanter, nu blijkt dat naast alternatieve afstudeertrajecten, ook verkorte trajecten niet overal in orde zijn (zie het rapport van de onderwijsinspectie Goed verkort). Het zou mooi zijn als in de evaluatie gekeken kon worden naar de vraag: Wat kan de examencommissie doen aan een opleidingstraject dat niet aan de wet voldoet?

- Een ander punt is het aanstellen van de examinatoren. Examinatoren worden van ouds aangesteld door het instellingsbestuur: docenten nemen ook examens af. Aan examencommissies wordt sinds de nieuwe wet gevraagd/verzocht om de docenten als examinator aan te stellen. Dit kan verworden tot een administratieve handeling, waarbij de examencommissie geen daadwerkelijke zeggenschap heeft. Examencommissies kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door profielen op te stellen van examinatoren en daarbij eventueel onderscheid maken in fases tijdens de studie (basisjaren, verdieping, stage-examinatoren en afstudeer-examinatoren), en aanvullende opleidingseisen stellen. Toch blijft de vraag wat de examencommissie kan doen met examinatoren die slechte examens afnemen.

Let wel, bovenstaande punten zijn geen 'fouten' in de wet, en examencommissies en instellingsbesturen kunnen in gezamenlijkheid goede diploma's waarborgen. Maar wat als die gezamenlijkheid er niet is?

Deze punten geven wel aan, en dan met name het laatste punt, dat de examencommissie en het instellingsbestuur soms innig moeten samenwerken. Ik denk dat de wet met zijn nadruk op de onafhankelijkheid van de examencommissie, waarbij de examencommissie een keer per jaar verantwoording aflegt en feitelijk zonder verder overleg de wet kan uitvoeren, of waarbij een instellingsbestuur examencommissies verantwoordelijkheden kan geven, zonder daadwerkelijke ondersteuning te geven, zijn doel voorbij kan schieten. Zonder overleg en wederzijdse hulp kan het niet.