woensdag 9 januari 2013

Evaluatie Wet versterking besturing

Onlangs stuitte ik op een Powerpointpresentatie van een workshop die werd gehouden op de Studiedag Facta op 9 oktober 2012. De workshop "Kunt u de waarde van uw diploma's garanderen?" werd gegeven door een medewerker van de NVAO en een medewerker van de Onderwijsinspectie. Ik was zelf helaas niet bij de workshop aanwezig. Tijdens de workshop werden de werkverdeling en toepassingsgebieden van beide organisaties uitgelegd en tegen elkaar afgezet. Vervolgens werd er gediscussieerd over een aantal stellingen.

Ik ben erg enthousiast over deze presentatie: de belangrijke kwestie van de diplomawaardigheid wordt op een eenvoudige manier ingekaderd en de stellingen geven veel stof tot nadenken. Eén van die stellingen luidt:

"Binnenkort vindt evaluatie van de Wet versterking besturing plaats. Sinds deze wetswijziging heeft de examencommissie een zwaardere taak. Wat zou u graag onderzocht zien? Op welke vragen wilt u een antwoord?"

Over deze stelling heb ik een tijdje nagedacht. Ik kwam op de volgende evaluatiepunten:

- Ik zie om me heen dat ondanks de wet en ondanks de Handreiking, niet alle examencommissies voldoende tijd krijgen hun taken goed uit te voeren, waardoor bepaalde wettelijke taken niet gedaan worden, of niet volledig.

- Ook zie ik dat niet alle examencommissies een goede samenstelling hebben. Nog steeds bestaan sommige examencommissies uit leden die niet tot de inhoudelijke kern van het onderwijsgebied behoren waarover de examencommissie moet oordelen, waardoor het toezicht op de kwaliteit van de examens niet goed uitgevoerd kan worden. Cru gezegd: het zijn soms de docenten uit de marge van de opleiding die gevraagd worden voor de examencommissie. De examencommissie kan zelf een profiel opstellen van de examencommissie als geheel (hoeveel leden, welke kennis is nodig, wel/geen extern lid, etc) en bij iedere wijziging en uitbreiding dit profiel als uitgangspunt nemen. Toch blijft dit mijns inziens een knelpunt.

- De WHW zegt in artikel 7.12: "2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad." Het opstellen van het OER is een verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Maar wat als de OER niet in orde is?Wat kan de examencommissie dan doen? Er is dan geen grond om een diploma uit te geven, maar ook geen grond om die NIET uit te reiken. Dit is des te relevanter, nu blijkt dat naast alternatieve afstudeertrajecten, ook verkorte trajecten niet overal in orde zijn (zie het rapport van de onderwijsinspectie Goed verkort). Het zou mooi zijn als in de evaluatie gekeken kon worden naar de vraag: Wat kan de examencommissie doen aan een opleidingstraject dat niet aan de wet voldoet?

- Een ander punt is het aanstellen van de examinatoren. Examinatoren worden van ouds aangesteld door het instellingsbestuur: docenten nemen ook examens af. Aan examencommissies wordt sinds de nieuwe wet gevraagd/verzocht om de docenten als examinator aan te stellen. Dit kan verworden tot een administratieve handeling, waarbij de examencommissie geen daadwerkelijke zeggenschap heeft. Examencommissies kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door profielen op te stellen van examinatoren en daarbij eventueel onderscheid maken in fases tijdens de studie (basisjaren, verdieping, stage-examinatoren en afstudeer-examinatoren), en aanvullende opleidingseisen stellen. Toch blijft de vraag wat de examencommissie kan doen met examinatoren die slechte examens afnemen.

Let wel, bovenstaande punten zijn geen 'fouten' in de wet, en examencommissies en instellingsbesturen kunnen in gezamenlijkheid goede diploma's waarborgen. Maar wat als die gezamenlijkheid er niet is?

Deze punten geven wel aan, en dan met name het laatste punt, dat de examencommissie en het instellingsbestuur soms innig moeten samenwerken. Ik denk dat de wet met zijn nadruk op de onafhankelijkheid van de examencommissie, waarbij de examencommissie een keer per jaar verantwoording aflegt en feitelijk zonder verder overleg de wet kan uitvoeren, of waarbij een instellingsbestuur examencommissies verantwoordelijkheden kan geven, zonder daadwerkelijke ondersteuning te geven, zijn doel voorbij kan schieten. Zonder overleg en wederzijdse hulp kan het niet.

Geen opmerkingen: