zaterdag 18 mei 2013

Verslag van een bezoek aan het congres Social media in het Onderwijs

Ik was bij het congres social media in het onderwijs in Amsterdam, Eye. Inspirerend congres in een prachtige locatie! Ik heb nog langs het IJ gewandeld en later ook nog over de Zeedijk.

Het congres duurde 3 dagen. Woensdag 15 mei ging over het basisonderwijs, Donderdag 16 mei ging over het voortgezet onderwijs en vrijdag 17 mei ging over het hoger onderwijs. Ik was er op vrijdag, de dag over het hoger onderwijs.

Een aantal bijdragen op het congres is nog online te bekijken: http://mediasite.mediamission.nl/Mediasite/Catalog/Full/7b6ed1e8627e48c78a7a73bb56ef1c7421

Ik heb de volgende bijdragen gezien:

Ian Carrington van Google liet de trends zien. Het begon een afgezaagd verhaal te worden, maar toch besloot ik nu toch eindelijk aan de echte smart phone te gaan. Die kan scannen, waartegen je kan praten.

Inspirerend: workshop van HAN-docenten (Weer de HAN! die kom je op elk congres tegen!) over de herinrichting van een communicatie-opleiding om de digitale media mee te nemen. Nieuwe invalshoeken, ook voor ons: veel meer aandacht voor e-marketing, e-strategieen, e-research, e-management.

De aanleiding was dat iemand uit het werkveld constateerde dat de stagiars en afgestudeerden 'niets' wisten van methodes, theorieën en tools van e-marketing. Zij sprak met de directeur van de opleiding, die haar vervolgens uitnodigde in dienst te komen om te helpen het programma aan te passen. Wat ze deden was het volgende:

Inventarisatie waar de opleiding stond; inventarisatie van de nieuwe benodigde kennis in nauwe samenwerking met het werkveld, (middels interviews) en vervolgens een volledige nieuwe opbouw van het programma. en uiteraard de bijscholing van het personeel. Internet, digitalisering zit nu overal in het programma. Niet als aparte onderdelen, maar volledig geïntegreerd. Niet alleen e-marketing, maar ook brand marketing, overheidscommunicatie, crisiscommunicatie, bedrijfscommunicatie enzovoorts. Ze vertelden ook dat studenten verplicht werden te gaan bloggen, twitteren enzovoorts, en blogs te volgen van mensen in hun vakgebied.

Learning Analytics van Erik Duval (Leuven). Absoluut aan te bevelen om alsnog te bekijken. Humor, nieuwe inzichten en verbazingwekkende toepassingen. Geen examen meer, maar tracking van studentenactiviteit en op basis daarvan bijsturen, aansporen en uiteindelijk punten toekennen. Weg met het examen, zei hij. Hij praatte niet alleen, hij deed het. Ook zei hij: ELO's zijn volkomen achterhaald. Omdat ze onhandig zijn in gebruik en vooral omdat ze gesloten zijn. Hij gebruikt als leeromgeving een Wiki. Verder laat hij studenten twitteren en bloggen.

Maar hij zei nog veel meer. Kijken!

Een lezing van Marco Derksen over tracking van trends op social media en hoe een organisatie hier gebruik van kan maken. Moet maken: crisiscommunicatie, brand marketing, customer service, enz.

Een opsteker voor onze Van Hall collega's: Marco Derksen heeft onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee hbo's en uni's antwoorden op vragen die ze via social media bereiken. Van Hall staat nummer 2 in de lijst. Uni Twente staat 1: gemiddeld binnen een half uur (!!!!!).

Een programma waarmee je kunt volgen hoe je organisatie op de social media besproken wordt is Coosto. Abonnement is 800 of 900 euro. Hiermee wordt gedrag op veel sociale media gecombineerd en in grafiekjes gepresenteerd. Absoluut van waarde. Mijn opmerking: dergelijke diensten bestaan ook gratis. Bijvoorbeeld seekatweet. De meerwaarde zit hem in het combineren van al die info.

En een keynote van Anka Mulder, van TU Delft , maar ook van de Open Courseware Consortium, over open educational resources (OER), moocs, enz. Het hoger onderwijs gaat drastisch veranderen. Wereldwijd neemt de behoefte aan hoger onderwijs in zeer rap tempo toe. Tegelijkertijd zien we dat de kosten ervan uit de hand lopen, zozeer dat de toegankelijkheid in het geding komt. Willen we het hoger onderwijs toegankelijk houden, dan moeten we digitaal gaan. En.... Studenten zullen gaan voor de kwaliteitscolleges online. Kwaliteit van colleges wordt bijzonder belangrijk.

De belangrijkste boodschap: het zijn geen verhalen over de toekomst, we praten over het heden. NU gebeurt het.

zaterdag 9 maart 2013

I feel like John Malkovitsch. Daphne Koller answers questions

The following Youtube element is really wonderful: http://www.youtube.com/watch?v=Xv1vXiPDlK0

At 16:15 Koller talks about quality control. Coursera selects university of good reputations only. And since their reputation is at stake, they'll make sure the offered courses are of good quality.

At 33:00 she says: A blended learning experience outperformes Face to Face learning, especially for those students who lack good high school education (ie. lack of study skills).

At 37:15 she explains her business model. They have developed three of them, one very interesting for hbo's. Me strikes that they developed their business model after they started the company. Her basic mission is to offer free education for everyone in the world.

At 52:00 she mentions countries with emerging markets that are in high need of educated people, but theylack of staff members to teach at the universities. These countries can only come along if they offer online education.

At 53:45 Koller thinks Coursera cannot reach children, but could offer teacher's educations so that these teachers can teach children.

Further remarks: In large courses people get more and better feedback than in small courses (people help each other).

Many students at MOOCs are life long learners.

Moeten alle toetsen gecontroleerd worden?

Examencommissies zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de toetsing. Om die taak te kunnen vervullen, stelt de examencommissie onder andere de richtlijnen vast voor de beoordeling van de examens en tentamens. Bij veel opleidingen bestaat er naast een examencommissie ook een toetscommissie, die het daadwerkelijk toezicht op de toetsen uitvoert. De toetscommissie werkt onder de auspiciën van de examencommissie.

In de praktijk blijkt deze taak groot en zwaar te zijn. Opleidingen kennen een groot scala aan toetsen, opdrachten, portfolio's, presentaties, vaardigheidstoetsen, enzovoorts. Het is welhaast onmogelijk om al die toetsen te controleren. Zelfs als er steekproefsgewijs gewerkt wordt, dan nog is de taak groot en divers. Bovendien speelt het HBO flexibel in op de veranderende arbeidsmarkt, wat zijn weerslag vindt in zich aanpassende studieprogramma's en toetsen.

Toetscommissies bestaan uit docenten, die hun commissiewerk erbij doen en dat is ook goed. In een professionele cultuur draagt het hele team bij aan de kwaliteit; kwaliteitszorg wordt niet buiten de groep geplaatst. Maar dat heeft wel als consequentie dat het toetscommissiewerk niet de hele werkweek in beslag mag nemen.

Maar hoe kunnen examen- en toetscommissies dan toezicht houden op die grote hoeveelheden toetsen? De huidige praktijk van heel veel examens en opdrachten, blijken niet te behappen te zijn voor examen- en toetscommissies, hoe hard ze ook hun best doen. Daarnaast blijken de formele eisen die aan de toetsen gesteld worden, aan lang niet alle docenten besteed te zijn. Het HBO kent veel uitstekende docenten, die uit de beroepspraktijk komen, maar die niet allemaal bedreven zijn in het formuleren van de formele kaders: het opstellen van leerdoelen, het verantwoorden van de eindtermen, het maken van toetsmatrijzen, enzovoorts. En een aantal van hen zal die vaardigheid ook niet eenvoudig onder de knie krijgen. Zij zijn bijvoorbeeld veel beter in begeleiden, stimuleren, feedback geven, kennis overdragen, noem maar op. Als iedere docent in de mal van examinator gedrukt moet worden, zal misschien wel veel van het unieke expertise in het hbo verloren gaan. De creatieven, de verkopers, de empatischen zullen zich er niet meer thuis voelen....

Ik denk dat de huidige ontwikkelingen ons nopen het toetssysteem binnen opleidingen te herzien. Nu hoorde ik onlangs iemand opperen om een onderscheid te gaan maken tussen summatieve (toetsen op eindniveau) en formatieve toetsen (toetsen op voortgang), waarbij alleen de summatieve toetsen onder de verantwoordelijkheid van de examencommissie zullen gaan vallen. Maar het gebruik van deze terminologie zal in de praktijk op bezwaren stuiten. De wet kent alleen examens (propedeuse en bachelor) en tentamens (toetsen, opdrachten, portfolio's, presentaties, werkstukken, enzovoorts) die gezamenlijk leiden tot het examen. De laatste verschijnen op de cijferlijsten. Als je een aantal van die toetsen benoemt als formatieve toetsen, zullen ze van de cijferlijst moeten verdwijnen. Maar daarmee wordt ook onduidelijk wat de status van die toetsen wordt. Je krijgt dan vragen als: Kunnen studenten verplicht worden die toetsen te doen? Wat als ze ervoor zakken?

Maar het idee van een tweedeling in toetsen is wel werkbaar, denk ik. De examencommissie kan een aantal tentamens aanwijzen als ijktoetsen. Deze tentamens gelden als ijkmomenten in de opleiding, en toetsen alle competenties, op verschillende niveaus. Die set van ijktoetsen leidt dan samen tot een eindniveau als gedefinieerd in de examens (propedeuse en bachelor). Je kunt je bijvoorbeeld voorstellen dat de set van ijktoetsen van de propedeuse bestaat uit een afsluitende kennistoets, plus een afsluitend assessment om de vaardigheden te toetsen, een SLB-portfolio, plus afsluitende taalassessments. De set van ijktoetsen van de bachelor kan bijvoorbeeld bestaan uit jaarlijke kennistoetsen, het afsluitende SLB-portfolio, een twee- of drietal assessments, een stageverslag en een scriptie.

De examencommissie houdt intensief toezicht op het niveau van deze ijktoetsen. De andere toetsen worden enkel steekproefsgewijs bekeken, als onderdeel van de PDCA-cyclus. Of als er klachten zijn.

Op deze manier kan het eindniveau van de examens gegarandeerd worden, heeft de examencommissie tijd en ruimte om toezicht te houden, en houdt de docent de ruimte om te experimenteren, eigen tussentoetsen te maken, die soms een meer didactisch doel hebben. De externe validering kan zich richten op de set van ijktoetsen.

Het zal waarschijnlijk wel nodig zijn om het stelsel van toetsen, en wellicht ook van het lesprogramma te herzien. Er wordt naar bepaalde ijkpunten toegewerkt.

Een ander voordeel is dat er wellicht weer meer ruimte komt voor vrijstellingen. Slagen voor de ijktoetsen kan leiden tot vrijstellingen. Met name bij deeltijdopleidingen speelt dit een rol. (Zie rapport onderwijsinspectie over verkorte trajecten).

De HBO-examens moeten beter: Afspraken van de HBO-raad met de minister

Vanwege de maatschappelijke onrust over de kwaliteit van de HBO-examens, heeft de HBO-raad een onderzoek laten uitvoeren naar de wenselijkheid van landelijke examens, onder leiding van professor J.A. Bruijn. In het rapport van dat onderzoek, Vreemde ogen dwingen, wordt aanbevolen meer externe beoordeling van de examens te laten plaatsvinden.

Commissie Bruijn adviseert om instellingsoverstijgende toetsen in te voeren, of – indien dat niet mogelijk is - te werken met ‘vreemde ogen’. Externe beoordelaars dus. Daarnaast adviseert de commissie een gezamenlijk protocol in te voeren voor individuele eindscripties. Tot slot adviseert de commissie de examinatoren te professionaliseren middels een basis- en seniorkwalificatie examinering.

Goede en gedegen aanbevelingen, waarbij rekening is gehouden met de unieke, goede kenmerken van het hbo, namelijk de integratie van de beroepspraktijk in zowel het onderwijs als in de toetsen.

Naar aanleiding van dit rapport heeft de HBO-raad met minister Bussemaker van het ministerie van Onderwijs de volgende afspraken gemaakt:

  1. Pilots met gezamenlijke toetsing
    • Iedere hogeschool (met opleidingen buiten de educatieve sector) start met èèn pilot gericht op de totstandkoming van een gezamenlijke toetsvorm.
    • Iedere hogeschool schrijft ook een Plan van Aanpak waarin staat hoe de hogeschool de externe validering vorm gaat geven.
    • Er komt een Handreiking gezamenlijk toetsing, die in september 2014 gereed is.
  2. Beoordeling van eindwerkstukken Er komt een protocol voor de toetsing van “kern”-werkstukken. Dat zijn eindwerkstukken, scripties, stageverslagen, ontwikkeling prototypes, kunstwerken, voorstellingen, etc.
  3. Toetsdeskundigheid van docenten, ontwikkeling Basis- en Seniorkwalificatie examinering (BKE/SKE) De hbo-raad gaat een module BKE ontwikkelen, die opgenomen wordt in de deskundigheids-bevordingsprogramma basisvaardigheden didactische bekwaamheid (BDB). Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de SKE. Gereed 1 september 2013.

Het moge duidelijk zijn dat deze nieuwe maatregelen grote consequenties zullen hebben voor de werkzaamheden van de examencommissies. Zo zal de aanwijzing van examinatoren in de toekomst gekoppeld gaan worden aan de kwalificatie examinering. Daarnaast zal een deel van het dagelijkse werk van de toetscommissie verlicht worden, door de invoering van gezamenlijke examens, maar tegelijkertijd zullen de examen- en toetscommissie ook een rol moeten spelen bij de totstandkoming van die gezamenlijke examens.

Toen ik over de afspraken las, was ik aanvankelijk teleurgesteld. De afspraken lijken een afzwakking van de aanbevelingen van de commissie-Bruijn. Ik vind het jammer dat de aanbeveling om met externe validering te komen, versmald wordt tot pilots, zonder dat er duidelijke afspraken liggen over een vervolg van die pilots. Wat als de pilots zijn afgelopen? Gaan we dan weer op de oude voet verder? Misschien ben ik wat pessimistisch, maar ik denk dat we echt met zijn allen moeten willen dat de oude situatie niet meer terugkomt. En hoewel dat nu ondenkbaar lijkt, denk ik dat gezien het gebrek aan continuïteit in het Hoger Onderwijs (lees: managers komen en gaan in hoog tempo), best denkbaar is. Nadat het stof gedaald is, komen er voor de bestuurders vast wel weer hippere onderwerpen aan, de komende jaren.

Maar bij nadere beschouwing zie ik het minder somber in. Het protocol voor de eindwerkstukken en de kwalificatie examinering komen er aan, en dat zijn goede ontwikkelingen. En omdat IEDERE hogeschool een pilot moet doen en IEDERE hogeschool met een plan van aanpak moet komen, gaat ook iedereen erover nadenken. Examinering komt bij IEDERE HBO op de agenda te staan.

Bovendien begint het nieuwe accreditatiestelsel ook zijn vruchten af te werpen: opleidingen die niet goed zijn, worden nu gewoon afgekeurd... Hoe pijnlijk ook, de feit dat nu opleidingen te horen krijgen dat hun examinering beter moet, zorgt ervoor dat de examinering ook blijvend verbeterd gaat worden.

De kwalificatie examinering (als onderdeel van de basisvaardigheden didactische bekwaamheid) zal overigens het gunstige bijeffect hebben dat de continuïteit in het onderwijs zelf vergroot wordt: het management zal meer moeite doen om een vast team aan docenten te formeren en zal minder snel verleid worden om een schil van inwisselbare docenten in te zetten. Kortom, de professionaliteit van de docenten wordt weer belangrijk. Dat past in de huidige trend (denk ook aan aan de international onderwijs SUMMIT die in Nederland gehouden wordt in 2013).

En dat is de belangrijkste factor voor goed onderwijs: goede, professionele docenten.

PS. Over (gebrek aan) continuïteit in het onderwijs en de gevolgen daarvan, wil ik binnenkort een andere blog schrijven.

dinsdag 5 maart 2013

Examencommissie 2.0

Mijn boekje is af: Examencommissie 2.0. Het bevat een stappenplan waarmee examencommissies hun eigen professionalisering ter hand kunnen nemen. Het boek is te downloaden vanaf mijn website: www.anneliesbon.nl

Succes!

maandag 4 maart 2013

Zijn MOOCs ook iets voor het HBO??

Afgelopen week had SURF een seminar over MOOC's georganiseerd. Dat was nogal succesvol: er waren veel mensen aanwezig, er waren interessante bijdragen. Na afloop had iedereen een overzicht gekregen van de huidige stand van zaken. Er werd onder andere over de volgende topics gesproken:

Wat is een MOOC (massive open online course)? Zijn er verschillende soorten MOOCs? Wat voor platforms zijn er? Hoe open is 'open'? Hoe zullen MOOC's zich in de toekomst ontwikkelen? Wordt het hoger onderwijs erdoor bedreigd? Tot slot werd het Openuniversiteitsmodel vergeleken met het MOOC-model, en vertelde Fred Mulder van de OU over de gezamenlijk reactie van de Europese OU's op de ontwikkelingen. Alle bijdragen zijn nog na te lezen en te bekijken op de site van SURFspace.

Interessant is dat de MOOC's zich verder aan het ontwikkelen zijn. Een aantal nog bestaande hiaten in MOOC's wordt nu ingevuld; peer grading-functionaliteit wordt toegevoegd, samenwerkmogelijkheden gecreeerd en de certificering komt van de grond. Aanvankelijk werden er nog geen echte certificaten uitgegeven aan geslaagde studenten, maar die komen er wel aan: studenten leggen examens af op verschillende plekken in de wereld. De drie platforms zijn daarvoor gaan samenwerken met specialistische bedrijven. Wie slaagt krijgt een echt certificaat. Op dit moment worden er bij vijf MOOC's certificaten afgegeven. En hiermee worden ook vrijstellingen mogelijk.

Er waren veel mensen van HBO's in de zaal aanwezig. Bij hen leefde de vraag: Kunnen HBO's ook iets doen met MOOC's en zo ja, wat? Het antwoord op die vraag gaf Timo Kos. Hij stelde dat er in de toekomst mogelijk twee of drie platforms zullen zijn, en een aantal producenten van MOOC's. Alleen die producenten zullen succesvol zijn als ze tot de topvijf in de wereld behoren of een niche-opleiding hebben. Dat betekent dat het voor HBO's niet erg zinvol zou zijn een MOOC te gaan ontwikkelen, tenzij het om een unieke opleiding gaat. In Nederland denk ik dan ook bijvoorbeeld hotelscholen, die wereldwijd tot de beste beroepsopleidingen behoren.

Maar misschien zijn er nog meer mogelijkheden voor de HBO's. Zij zijn erg sterk in nieuwe vormen van onderwijs: onderwijs waarin de theorie en de praktijk worden geintegreerd: Praktijklessen en toepassingsopdrachten enzovoorts. De huidige MOOC's voorzien daar niet in. Dat betekent dat enerzijds campusonderwijs van de HBO's niet geevenaard kan worden, anderszijds dat er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn in de huidige MOOC's, waarin HBO's een rol kunnen spelen.

zaterdag 2 maart 2013

Late samenvatting bijdrage Paul van Deursen, op het NVAO-congres

Examencommissies

NVAO-congres, bijdrage Paul van Deursen

Professionalisering van Examencommissies, de tweede stap.

Nu de (meeste) examencommissies de eerste stap hebben gezet in hun professionaliseringstraject en het nieuwe wettelijke kader als uitgangspunt nemen in hun dagelijkse beslissingen, moeten ze de tweede stap gaan zetten: het daadwerkelijke toezicht op de examens en het eindniveau van de opleidingen. Examencommissies moeten die stap zetten en ze weten dat ook, maar ze worstelen ermee. Want hoe hou je nu daadwerkelijk toezicht? Hoe is de verhouding tot de leidinggevenden? Hoe krijg je het respect van de docenten? Hoe krijg je de kennis om het eindniveau te kunnen beoordelen?

Op het NVAO voorjaarscongres 2013 lichtte Paul van Deursen een tipje van de sluier. Hij gaf de volgende tips:

  • integreer de visie van de opleiding in je toetsbeleid. 
  • hou toezicht op het niveau, door: 
    •  contact te houden met alumni en het bedrijfsleven en de oren open te houden (wakend oog!) . Kom in  actie als je hoort dat bedrijven minder tevreden raken over de stagiaires en afgestudeerden. Of als de alumni aangeven kennis of vaardigheden te missen. 
    • daadwerkelijk scripties te bekijken
    • goede toetscontrole
    • ga werken met gecommitteerden voor de stages/afstudeerprojecten.
    • externe beoordelaars
  •  cop = richt communities of practices op
  • bevorder kwaliteitscultuur: professionaliseer de docent, contact met de afnemers, plus toegepast  onderzoek, COP

Let op! Er komen meer wijzigingen aan! Gezamenlijke kennistoetsen, externe gecommitteerden, extern lid examencommissie

Een uitstekende bijdrage....

donderdag 7 februari 2013

“Kwaliteit als cultuur”

was de titel van het NVAO-voorjaarscongres 2013, dat gisteren (6 feb 20123) plaatsvond in de Beurs van Rotterdam. Leidend thema van de dag was , hoe krijg je de kwaliteitscyclus en kwaliteitsverbetering verder dan het papier? Met andere woorden, hoe zorg je ervoor dat het hoger onderwijs de kwaliteit van het onderwijs goed krijgt en ook goed houdt? Hoe krijg je een kwaliteitscultuur?

Want dat er problemen zijn in met name het HBO, wordt door iedereen wel erkend. En dat we weliswaar met het nieuwe accreditatiestelsel en de vernieuwde WHW, met een versterking van de positie van de examencommissies als interne toezichthouders op de kwaliteit van de examens een goede start gemaakt hebben de kwaliteit te verbeteren ook. Maar iedereen beseft ook dat we er nog niet zijn. De examencommissies groeien nog steeds in hun rol als bewakers van het eindniveau, maar zijn er nog niet. Op dit gebied staan er nog wat veranderingen op stapel. Ron Minnée, plaatsvervangend Directeur-Generaal van onder andere het Hoger Onderwijs van het ministerie van OCW, kondigde dan ook aan in zijn afsluitende Key-note dat de toetsing in het vernieuwde accreditatiestelsel aanvullende aandacht behoeft. Er wordt met de HBO-raad overlegd over het invoeren van de aanbevelingen van het rapport Bruijn: externe toetsing en beoordeling dus..... Daarnaast gaf Minnée aan dat de administratieve last in het accreditatiestelsel aandacht behoeft.

Dat de vraag hoe je ‘kwaliteit’ vanaf het papier ook op werkvloer krijgt, geen exclusief Nederlandse vraag is, bleek ook uit de Key-note van Tia Loukkola, van de European University Association (EUA). Ook zij stelde dat de overgang van een quality compliance tot een quality culture de grootste uitdaging is voor universiteiten in Europa. De kwaliteitsbewaking en -verbetering dient niet (alleen) op papier te gebeuren, maar moet vooral ook echt plaatsvinden; goed onderwijs, ingebed in een cultuur die gericht is op verbetering.

Ik was gisteren erg benieuwd of het congres inzichten zou bieden hoe die kwaliteitscultuur tot stand kan komen. En.... die inzichten heb ik gekregen......

Tijdens de debatten, gesprekken, lezingen en key-notes was iedereen het wel eens: de kwaliteit is goed of kan goed worden, als er een kwaliteitscultuur is. Een kwaliteitscultuur betekent dat iedereen, van hoog tot laag, ernaar streeft het onderwijs te verbeteren. Wim Boomkamp, CvB-voorzitter van Saxion Hogeschool betoogt dat een (georganiseerde) dialoog een kwaliteitscultuur bevordert.

Het derde onderdeel van de dag was een debat. Afgevaardigden van verschillende geledingen in het hoger onderwijs debatteerden over drie stellingen. Ook het publiek mocht een mening geven. Tineke Westervelde, specialist en artsenopleider aan het UMC Utrecht), vond dat het onderwijs een incentive nodig heeft. Ze vertelde dat zij als arts goede zorg verleent, omdat ze graag patienten gezond wil maken. Als onderzoekers wil ze goed onderzoek leveren, zodat ze dan kan publiceren en aanzien genieten als goede wetenschapper. Maar voor een docent is er minder prikkel aanwezig goed onderwijs te leveren en te verbeteren. En deze opmerking zette mij aan het denken....

Na de lunch volgde ik twee breakouts, namelijk “Een gesprek over grote en kleine kwaliteit”, met Paul van Deursen, Ad Vissers en Rene’ van Kralingen, en “Hoe betrek ik de buitenwereld bij onze kwaliteitscultuur” met Joost Degenaar, Ursula van de Noort en Bram Veenhuizen. Beide breakouts gaven voorbeelden van dergelijke prikkels.

Het verhaal van Ad Vissers over de organisatie en inrichting van zijn ICT-opleiding in Fontys was bijzonder inspirerend. Hij vertelde dat de opleiding een sterke relatie heeft met verschillende bedrijven. De bedrijven leveren daarvoor niet alleen stageplaatsen, maar dragen ook bij aan lessen. De bedrijven worden mede-verantwoordelijk voor het onderwijs. Bedrijfsbezoeken, casussen enzovoorts. Via virtual private networks kunnen de studenten inloggen op bedrijfskritische systemen en dingen uitproberen, kleine problemen onderzoeken en bijdragen. De bedrijven hebben hier ook een voordeel bij. Ze leren eventuele toekomstige werknemers kennen, kunnen ze alvast inwerken en sparen wervingskosten uit (15.000 euro per starter). De bedrijven gaan langdurige en niet-vrijblijvende relaties aan met de opleiding. De bedrijven verbinden zich voor vier jaar aan de opleiding en in ruil daarvoor hebben zij de eerste keus uit de afgestudeerde studenten en staan ze bovenaan de lijst met stageplaatsen.

Door deze directe verbinding met het bedrijfsleven krijgt de opleiding directe feedback over de kwaliteit van de studenten die ze afleveren. Tekorten in kennis en vaardigheden, een teleurstellende houding, deze dingen worden door de opleiding direct opgepakt om het programma te verbeteren. Door de hechte band met het bedrijfsleven, houdt de opleiding ook de alumni in het vizier. Ook hun functioneren en hun feedback kunnen aanleiding zijn voor bijsturing.

De langdurige contacten met het bedrijfsleven en de alumni zorgen ervoor dat er niet alleen zicht is op het functioneren van pas afgestudeerde studenten, maar ook dat van op alumni die al tien of twintig jaar in het vak zitten. Als afgestudeerden aanvankelijk aan de eisen lijken te voldoen, maar later geen flexibel, zichzelf bijscholende professionals blijken te zijn, krijgt de opleiding dat ook te horen.

Het HRM-beleid van de opleiding is hier direct aan gekoppeld. Zoals de studenten opgeleid worden voor long life learning, wordt dat ook van docenten verwacht. Van docenten wordt verwacht dat ze flexibel zijn en breed inzetbaar. Ze moeten zichzelf blijven ontwikkelen en ze krijgen daarvoor een budget van 10%, vrij te besteden. Wie niet goed functioneert, wie zichzelf niet verbetert, wie zijn onderwijs niet steeds verbetert, wordt daar op aangesproken. De coördinatoren van de studieblokken (per periode) krijgen een budget en mogen de docenten zelf kiezen. Wie weinig gekozen wordt en daardoor zijn uren niet vult, krijgt dat te horen. De opleiding kent een hoge docenttevredenheid.

De studenten worden ook stevig aangesproken: ze krijgen het beste onderwijs, ze krijgen goed praktijkopdrachten in de bedrijven, ze krijgen toegang tot bedrijven; een groep docenten staat klaar om te bij te staan, maar van hen wordt verwacht dat ze hard werken en pro-actief zijn.

Ad Vissers vertelt dat de studenttevredenheid nog achter blijft. Er zijn twee groepen: een groep enthousiaste studenten die aan de hoge verwachtingen kan voldoen en heel tevreden is, en een groep die moeite heeft en daardoor gaat mopperen, bijvoorbeeld over portfolio’s. Om de studenttevredeneid te verbeteren, wil de opleiding inzetten op het aantrekken van gemotiveerde studenten en wil nog meer aandacht besteden aan goede voorlichting en startgesprekken.

Ziehier je eerste prikkel: een tevreden werkveld. Want, zei Ad Vissers, je wilt de bedrijven goede mensen leveren, je wilt niet dat ze zeggen: wat voor studenten lever je me nou?

Tijdens de tweede breakout, vertelden zowel Joost Degenaar, lector van de Hanze, als Bram Veenhuizen, lector bij de HAN, hoe zij onderzoeksprojecten opzetten, waarin lectoren, promovendi, docent-onderzoekers samenwerken in toepassingsonderzoeken, waarin (afstuderende) studenten kunnen participeren. Hoewel de organisatie en de reikwijdte van deze projecten verschillend waren, werd wel duidelijk hoe ook dit een prikkel voor je onderwijs kan zijn. Het onderzoek moet ergens toe leiden, namelijk oplossingen voor bestaande praktische problemen, en om de studenten te kunnen laten meedoen, zullen ze voldoende onderzoeksvaardigheden moeten ontwikkelen en voldoende vakinhoudelijk kennis en vaardigheden moeten bezitten.

Ook Veenhuizen benadrukte het belang van goed opgeleide docenten. Goed docent-onderzoekers vertalen de opbrengsten en de praktijken van het onderzoek in goed onderwijs.

En daar heb je ze, de incentives: het bedrijfsleven (inclusief de alumni), plus de onderzoeksprojecten van de lectoraten. Deze prikkels houden het docententeam scherp.

Mijn conclusie is dat een kwaliteitscultuur tot stand komt door goede docenten, innige contacten met het bedrijfsleven en lectoraten die praktijkgericht onderzoek sturen, waarin docenten én studenten participeren. Met op de achtergrond een gedreven en stevige leiding, die zorgt voor de randvoorwaarden.

En als er eenmaal een kwaliteitscultuur heerst, krijg je vanzelf een goede opleiding. En dan hoeven de accreditaties niet zo’n administratieve last te zijn als ze nu zijn. Als een opleiding een heldere structuur heeft , een studeerbaar programma, een goed OER, betrokken studenten en een goed lopende opleidingscommissie, goede docenten en een goed functionerende examencommissie, er wordt praktijkgericht onderzoek uitgevoerd binnen lectoraten, en er zijn goede en ook vruchtbare contacten met het bedrijfsleven en alumni, dan ben je er. Oja, en de scripties moeten voldoende zijn... maar dat zijn ze, als aan bovenstaande is voldaan. Bij een accreditatie hoef je dan enkel in een kritische reflectie op te schrijven wat je doet en wat nog beter zou kunnen. Twitter: @anneliesbon

dinsdag 5 februari 2013

Leiderschap

Ik zag onlangs de veelgeroemde documentaire over de Hema. In die documentaire kun je zien hoe de Hema zich probeert aan te passen aan de veranderende tijd. Zo moet de Hema ook overgaan op fast fashion, wat betekent dat de kledingcollectie niet meer als voorheen twee keer per jaar vernieuwd wordt, maar doorlopend. Collecties worden niet meer als voorheen ontworpen aan de hand van de grote modeshows, maar ook door op straat te kijken naar nieuwe trends en die razendsnel te verwerken in nieuwe collecties. De Hema moest pijnlijke keuzes maken; een langlopende handelsrelatie met een Chinees bedrijf werd stopgezet en de productie werd verplaatst naar Turkije (wat op zichzelf al wijst op een andere interessante trend ).

Een andere verandering die Hema moest ondergaan was de expansie. Ook de Hema is opgekocht door een hedgefonds, die eist dat er meer winst wordt gemaakt. Eerst de Nederlandse markt, maar als die verzadigd raakt, wordt er in hoog tempo geëxpandeerd naar het buitenland. De collectie wordt daar weliswaar aangepast, maar de typische Hema-sfeer is beslist aanwezig. Je houdt je hart wel vast, als je ziet dat de Hema-directie alleen Engels spreekt, en dan niet eens zo goed Engels. In Frankrijk....

Wat me bijzonder opviel was de gelijkwaardige sfeer in het bedrijf en de betrokkenheid van iedereen die er werkt. Van hoog tot laag, iedereen werkt aan hetzelfde doel, en zo te zien op efficiënte wijze. Je zag de staf op bezoek bij Hema-vestigingen, pratend met iedereen. Eén keer per jaar werd het best presterende Hema-filiaal in het zonnetje gezet en dat wordt op ludiek wijze gevierd: het personeel van het hoofdkantoor neemt één dag de winkel over. Uiteraard nam de directeur die gelegenheid te baat om met zijn personeel te praten over de Hema en klanten te polsen over hun mening over de Hema.

In de documentaire zie je dat de directeur (CEO, zo u wilt) overlegt met zijn directe personeel, maar ook met de verkoopster op de werkvloer. Hij wil van haar horen wat de beste prijs zou zijn om een partij restanten te verkopen, en luistert aandachtig naar haar. Terwijl hij door de winkel loopt, legt hij producten in de schappen recht, hangt de prijskaartjes terug op hun plaats en raapt iets van de grond.

En ik moet zeggen... ik werd er wat afgunstig van. Stel je voor dat wij in het (hoger) onderwijs zulke directeuren hadden? Bazen die een keer een kijkje komen nemen, een keer een praatje maakt met een willekeurige student of docent en hen vraagt wat ze ergens van vinden? Zou het hoger onderwijs er niet beter uitzien? Ik denk het wel, sterker nog, ik weet dat het uitmaakt. Avans hogeschool had tot voor kort zo'n directeur. "Congressen? Naar het buitenland? Dat laat ik graag aan anderen over", zei hij op een congres van de HBO-raad dat ging over Risico's in het Hoger Onderwijs (mei 2011). Hij zat liever 's morgens in de bus naar zijn werk en praatte dan met studenten. En greep in, als hij hoorde dat iets niet goed ging.... Is het een wonder dat Avans op nummer een staat in de hbo-ranking?

Maar een betrokken directeur zie je zo weinig in het hbo, dat je begon te denken dat een dergelijke werkwijze niet mogelijk is..... Maar Hema en Avans bewijzen dat het wel kan.

Zie ook: Het onderwijs van Morgen, volgens Jeroen Smit.

zaterdag 26 januari 2013

Waterscheiding in het Hoger Onderwijs

Je kunt momenteel duidelijke tendenzen aftekenen in het Hoger Onderwijs: er zijn scholen die snijden in hun opleidingen, heldere, studeerbare programma's neerzetten, met een strenge norm komen , een goed begeleidingsprogramma opzetten. Denk aan Fontys, Hogeschool Rotterdam, InHolland. De opleidingen van deze scholen zullen zonder veel extra moeite geaccrediteerd worden. Ze zullen niet meer, zoals vroeger, vlak voor de accreditatie noodverbanden moeten aanleggen om aan te kunnen tonen dat de opleiding heus wel goed is. Hun opleiding is simpelweg in orde, en dat hoeven ze enkel maar te laten zien.

Maar er zijn ook instellingen die weinig keuzes maken. De affaire met de alternatieve afstudeertrajecten, de nieuwe WHW, het nieuwe accreditatiestelsel, deze scholen laten het aan zich voorbij gaan. Ze doen een beetje dit, een beetje dat. Deze scholen zullen straks om aan de prestatienormen te kunnen voldoen, studenten door de eindstreep gaan slepen, met alle middelen die voorhanden zijn. En dan 'god zegene de greep' de accreditatiecyclus ingaan.

Bij hen gaan de accreditaties dan nog wel zoals ze vroeger soms gingen: er worden noodverbanden aangelegd, en er moeten snel nog allerlei veranderingen worden doorgevoerd. In noodtempo worden er dan verstrekkende besluiten genomen. Meestal per direct, wat echter in strijd is met de WHW (omdat het programma en de examens dan afwijken van hetgeen ligt vastgelegd in het Onderwijs- en examenreglement). Deze maatregelen hebben soms ook een flink negatieve invloed op de kwaliteit van het werk op de werkvloer, omdat er nu eenmaal maar veertig (in de praktijk zestig) uren in de werkweek van een docent zitten...

Maar in het nieuwe accreditatiestelsel kom je hiermee niet (meer) weg. In het nieuwe accreditatiestelsel moet je ook aantonen dat wat je beweert ook daadwerkelijk gedaan wordt:

Een goede opleiding heeft een degelijk studieprogramma dat in een helder onderwijs- en examenreglement beschreven staat. Een goede opleiding wordt regelmatig met de studenten en het bedrijfsleven geëvalueerd. De opleiding heeft een helder competentieprofiel en een goede BOKS (body of knowledge and skills), er is een duidelijk overzicht van de examens, die ook kwalitatief in orde zijn. Er is een examencommissie die daadwerkelijk toezicht houdt op het eindniveau en op het niveau van de examens, en er is een goed functionerende opleidingscommissie. Tot slot moet je aantonen dat het gerealiseerde niveau in orde is, met andere worden dat de studenten inderdaad kennen en kunnen wat je beloofd hebt in je competentieprofiel.

Maar met noodverbanden en noodbesluiten kun je onvoldoende scripties uit het verleden niet ineens voldoende maken.... Je ziet dan ook steeds meer opleidingen niet door de accreditatie komen. Momenteel zijn het er dertig, maar een flink zit nog in de pijplijn, getuige de oproep op de website van Van Deursen Onderwijsgroep, aan opleidingen die in een hersteltraject zitten.

En hoewel het natuurlijk nooit te laat is, heb ik toch de indruk dat er instellingen zijn die de boot gaan missen. Ik verwacht een waterscheiding in het Hoger Onderwijs.

Het Hoger Onderwijs gaat selecteren aan de poort

Het hoger onderwijs gaat selecteren aan de poort. Opvallend is dat juist de populaire studies vooraan staan om mee te doen: business en rechten. Ze willen niet zozeer minder studenten, maar een ander soort studenten.

Zie: Aantal bacheloropleiding dat wil selecteren is verdubbeld.

Ik denk dat het een prima maatregel is. Juist bij de populaire opleidingen zie je een groot aantal studenten dat uitvalt. Sommigen hebben de zwaarte van de studie onderschat, anderen willen graag manager worden, maar hebben niet zoveel zin in theorievakken. Maar om te kunnen slagen moet je veel met de neus in de boeken zitten en hard werken. Sommigen valt dat tegen! Een uitval van 50% of hoger is bij bussinessopleidingen niet uitzonderlijk.

Selectie is nodig, omdat een schooldiploma alleen geen inzicht geeft in motieven om aan een studie te beginnen. Bovendien komen er in het HO studenten met verschillende diploma's, die niet allemaal evenveel inzicht geven in het kennen en kunnen van de student. Van een havo'er weet je zo'n beetje wat ze kunnen. (Ze kunnen bijvoorbeeld redelijk Engels spreken, maar ze kunnen geen Nederlandse samengestelde zinnen op papier krijgen). Van een mbo'er is dat al een stuk lastiger te bepalen, gezien de grote verschillen tussen opleidingen en ook verschillen in kwaliteit van MBO's. En wat dacht je van een middelbareschoolopleiding in Zimbabwe, afgesloten op nivo A? Of een bacheloropleiding Business in China?

De eeuwige vraag blijft hoe je de studenten dan kunt selecteren. Motivatiebrieven? Cijfers misschien? Hobbies en achtergrond? Een assessment , een portfolio? Nederlandse universiteiten geven aan hierop te gaan selecteren. Maar misschien moeten we over de grenzen gaan kijken, naar instellingen van hoger onderwijs die al ervaring hebben met selectie aan de poort. Mijn zoon doorliep onlangs een selectieprocedure voor een studie in Oxford. Die omvatte onder andere een motivatiebrief, een aanbeveling, een schriftelijke toets op het consultaat, en een gesprek in Oxford zelf. Dat is nogal wat!

Nu hebben veel instellingen voor hoger onderwijs wel al ervaring met selectie. De buitenlandse studenten die van buiten de EU komen, worden namelijk nu al geselecteerd. De ervaringen tot nu toe wijzen er op dat motivatiebrieven in ieder geval weinig inzicht geven. Met de studenten zal in ieder geval een persoonlijk gesprek gevoerd moeten worden.

Wat je met deze maatregel niet tegengaat, is het probleem van de gekochte diploma's. Een van mijn Pakistaanse studenten vertelde mij eens trouwhartig dat hij geen Pakistanen kende die niet zonder valse diploma's hier een studieplek hadden weten te verwerven. Een Bulgaarse student vertrouwde mij even trouwhartig toe dat in zijn land 'alles te koop' was, ook diploma's.

Onlangs was er op de Nederlandse televisie een hartverscheurende documentaire over nepscholen in China, die arme boeren veel geld aftroggelden om hun kinderen een bussinessopleding te bieden, met gegarandeerd Bachelordiploma. Het bleken fakeopleidingen te zijn: de docenten gaven les door Wikipedia op te lepelen.

Degene die de studenten werfde schaamde zich zo, dat hij iedere keer snel uit de steden vertrok, waar hij geworven had. Je zag een jongen die aan zo'n opleiding was afgestudeerd jammerlijk falen in zijn met veel moeite bemachtigde baan, omdat hij een aantal basisvaardigheden niet bezat. Hij moest excelsheets invullen en dat kon hij niet. De ouders zaten diep in de schulden, maar deze jongen slaagde er niet meer in een baan te vinden.

Nu is de trieste realiteit dat wij ook buitenlandse studenten in onze klassen hebben die niet de kennis en vaardigheden hebben die we op grond van hun vooropleiding van hen kunnen verwachten. Let op, ik zeg NIET dat veel van onze buitenlandse studenten binnen zijn gekomen met valse diploma's.

Ik maak me ernstig zorgen om de hoge uitval onder bepaalde groepen studenten. Dat heeft een grote impact, ten eerste op henzelf. Maar ook op docenten en medestudenten. En tegenwoordig blijven zelfs de schoolbesturen niet ongedeerd, die immers prestatieafspraken hebben gemaakt en straks afgerekend gaan worden?

Wellicht hebben we daar de mogelijkheid tot selectie aan te danken. Dank zij de prestatieafspraken, gaan nu de instellingsbesturen zelf de pijn voelen van de soms moeilijke situatie op de werkvloer. En zie, er gebeurt wat!

woensdag 9 januari 2013

Evaluatie Wet versterking besturing

Onlangs stuitte ik op een Powerpointpresentatie van een workshop die werd gehouden op de Studiedag Facta op 9 oktober 2012. De workshop "Kunt u de waarde van uw diploma's garanderen?" werd gegeven door een medewerker van de NVAO en een medewerker van de Onderwijsinspectie. Ik was zelf helaas niet bij de workshop aanwezig. Tijdens de workshop werden de werkverdeling en toepassingsgebieden van beide organisaties uitgelegd en tegen elkaar afgezet. Vervolgens werd er gediscussieerd over een aantal stellingen.

Ik ben erg enthousiast over deze presentatie: de belangrijke kwestie van de diplomawaardigheid wordt op een eenvoudige manier ingekaderd en de stellingen geven veel stof tot nadenken. Eén van die stellingen luidt:

"Binnenkort vindt evaluatie van de Wet versterking besturing plaats. Sinds deze wetswijziging heeft de examencommissie een zwaardere taak. Wat zou u graag onderzocht zien? Op welke vragen wilt u een antwoord?"

Over deze stelling heb ik een tijdje nagedacht. Ik kwam op de volgende evaluatiepunten:

- Ik zie om me heen dat ondanks de wet en ondanks de Handreiking, niet alle examencommissies voldoende tijd krijgen hun taken goed uit te voeren, waardoor bepaalde wettelijke taken niet gedaan worden, of niet volledig.

- Ook zie ik dat niet alle examencommissies een goede samenstelling hebben. Nog steeds bestaan sommige examencommissies uit leden die niet tot de inhoudelijke kern van het onderwijsgebied behoren waarover de examencommissie moet oordelen, waardoor het toezicht op de kwaliteit van de examens niet goed uitgevoerd kan worden. Cru gezegd: het zijn soms de docenten uit de marge van de opleiding die gevraagd worden voor de examencommissie. De examencommissie kan zelf een profiel opstellen van de examencommissie als geheel (hoeveel leden, welke kennis is nodig, wel/geen extern lid, etc) en bij iedere wijziging en uitbreiding dit profiel als uitgangspunt nemen. Toch blijft dit mijns inziens een knelpunt.

- De WHW zegt in artikel 7.12: "2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad." Het opstellen van het OER is een verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Maar wat als de OER niet in orde is?Wat kan de examencommissie dan doen? Er is dan geen grond om een diploma uit te geven, maar ook geen grond om die NIET uit te reiken. Dit is des te relevanter, nu blijkt dat naast alternatieve afstudeertrajecten, ook verkorte trajecten niet overal in orde zijn (zie het rapport van de onderwijsinspectie Goed verkort). Het zou mooi zijn als in de evaluatie gekeken kon worden naar de vraag: Wat kan de examencommissie doen aan een opleidingstraject dat niet aan de wet voldoet?

- Een ander punt is het aanstellen van de examinatoren. Examinatoren worden van ouds aangesteld door het instellingsbestuur: docenten nemen ook examens af. Aan examencommissies wordt sinds de nieuwe wet gevraagd/verzocht om de docenten als examinator aan te stellen. Dit kan verworden tot een administratieve handeling, waarbij de examencommissie geen daadwerkelijke zeggenschap heeft. Examencommissies kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door profielen op te stellen van examinatoren en daarbij eventueel onderscheid maken in fases tijdens de studie (basisjaren, verdieping, stage-examinatoren en afstudeer-examinatoren), en aanvullende opleidingseisen stellen. Toch blijft de vraag wat de examencommissie kan doen met examinatoren die slechte examens afnemen.

Let wel, bovenstaande punten zijn geen 'fouten' in de wet, en examencommissies en instellingsbesturen kunnen in gezamenlijkheid goede diploma's waarborgen. Maar wat als die gezamenlijkheid er niet is?

Deze punten geven wel aan, en dan met name het laatste punt, dat de examencommissie en het instellingsbestuur soms innig moeten samenwerken. Ik denk dat de wet met zijn nadruk op de onafhankelijkheid van de examencommissie, waarbij de examencommissie een keer per jaar verantwoording aflegt en feitelijk zonder verder overleg de wet kan uitvoeren, of waarbij een instellingsbestuur examencommissies verantwoordelijkheden kan geven, zonder daadwerkelijke ondersteuning te geven, zijn doel voorbij kan schieten. Zonder overleg en wederzijdse hulp kan het niet.